Stappenschema
1. Het kind met niet taakgericht gedrag kan wel meekomen met de stof van de les. Het kind is al bekend met het op meten van afstanden. Kan een liniaal gebruiken op de goede manier.
2. Het kind gaat de afstand opmeten van het beginpunt en naar het kruis op de schatkaart.
3. Uitspraken
Taak: Responsief -> Wat is dit voor een plaat? Wat hebben we nodig op het op te meten?
Oplossingsweg: Responsief -> Op welke wijze ga je deze som oplossen?
Directief -> Schrijf de stappen op tijdens het uitrekenen.
Doel: Directief -> Je gaat uitrekenen hoeveel cm het van het begin naar het kruis is.
Resultaat: Responsief -> Hoeveel tijd denk je nodig te hebben om deze opdracht uit te voeren?
Tijd: Directief -> Je hebt in 10 minuten de afstanden opgemeten en bij elkaar opgeteld.
Voorkennis: Directief -> Voor deze taak moet je weten wat een schatkaart is.
-> voor deze taak moet je weten wat een cm is.
Responsief -> Goed zo, je moet opmeten wat de afstand is van de lijn.
4. Zie opdracht 3.
5. Oplossingsweg: Directief -> Heel goed, je hebt het oplost zoals afgesproken (opmeten en optellen)
Responsief -> Heb je de liniaal wel op de goede manier gebruikt?
Tijd: Directief-> Netjes, je hebt zelf nog iets tijd over.
Responsief-> Zou je het nog een keer natellen omdat je tijd over hebt.
Resultaat: Directief -> Heel goed, het antwoord was 32 cm
6. Zie opdracht 5.
7. Taak: Je hebt al eerder iets op gemeten met een liniaal. Je kan dit. Let er wel op dat het niet 1 rechte lijn is maar meerdere lijnen.
Doel: De bedoeling is dat je alle lijntjes op meet en dan het totaal aantal centimeters bij elkaar optelt.
Voorkennis: Op een liniaal staan centimeters en millimeters. De streepjes waar cijfers bij staan, dat zijn de centimeters. Dit weet het kind.
Oplossingsweg: Het kind kan zijn eigen oplossingsweg gebruiken, deze heeft hij al een keer eerder gebruikt, met succes.
8. Afspraken over de beoordeling met het kind.
Oplossingsweg: Ga je de oplossingsweg gebruiken die je de vorige ook hebt toegepast?
Resultaat: Je kan op een goede manier naar het antwoord toewerken en ook het goede antwoord vinden.
Tijd: Je kan deze opdracht in 10 minuten helemaal afhebben.
9. Zie opdracht 8.
10. Taakgericht: Je bent heel goed aan het werk. Probeer ervoor te zorgen dat je uiteindelijk met jouw oplossingsweg een uitkomst kunt krijgen. Probeer je te blijven concentreren zolang de time-timer aan staat.
Niet-taakgericht: Let op de time-timer, dan weet je hoe lang je de tijd hebt. Gebruik je eigen oplossingsweg op tot het antwoord te komen.
11. De leerling heeft de opdracht binnen de tijd en goed gemaakt.
12. Hoe heb je het uiteindelijk opgelost? (leerling leg zijn oplossingsweg uit)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten