vrijdag 20 april 2012

Toepassingskaart 2, Interview met mentor

Interview met mentor over
- Sfeer in de klas
- groepsdynamiek
- leerprestaties
- klassenmanagement
- leerlingen met specifieke behoeften
- zorgstructuur
- de rol/taak van de IB-er


42 vragen

1. Ben je tevreden over de sfeer in jouw groep.
ja, de kinderen zijn heel vrolijk in de klas en komen met plezier naar school. Ze zijn allemaal erg behulpzaam voor elkaar.

2. Waarop baseer je dit oordeel.
Dit baseer ik op de reacties en het gedrag van de kinderen.

3. Indien de groepssfeer als positief ervaren wordt, hoe oud je de sfeer in stand.
Door de lessen af te wisselen met leuke dingen, zoals spelletjes of grapjes. Veel persoonlijke gesprekjes met de kinderen. Vooral over wat hun bezig houdt en wat zij leuk vinden.

4. Welke kinderen kunnen op den duur een negatieve invloed krijgen op de sfeer in de klas.
N. is een jongetje die met een positieve sfeer soms niet goed kan omgaan. Die krijgt dan het gevoel dat hij alles kan en alles mag. Hij luistert dan ook best moeilijk en moet hij op z'n plaats gewezen worden. Dit kan voor hem dan weer als negatief ervaren worden.

5. Met welke kinderen heb jij een goede relatie.
Ik heb met alle kinderen wel een goede relatie in de klas. Sommige kinderen zijn iets moeilijk te bereiken dan andere. A. is bijvoorbeeld een jongen die niet zo open is en zich niet snel zal hechten aan anderen. Met dit soort kinderen ga ik juist gesprekjes aan om ze beter te leren kennen en erachter te komen wat hen bezig houdt.

6. Met welke kinderen laat die relatie te wensen over.
zie antwoord 5.

7. Welke kinderen gaan plezierig met elkaar om?
In de klas kan iedereen eigenlijk wel goed met elkaar overweg. Soms merk ik wel eens onenigheid in de klas maar dat is dan ook weer snel opgelost. Ik hoor weinig kinderen die het niet fijn vinden om met bepaalde kinderen samen te werken. A. is wel een meisje waar moeilijk mee samen te werken was. Ze zit nu niet meer in de klas maar daar hadden we eigenlijk de meeste problemen mee.

8. Welke kinderen hebben voortdurend of vaak problemen met elkaar.
A. het meisje dat uit de klas is, had heel vaak ruzie met J. een ander meisje in de klas. Die kwamen na het buiten spelen bijna altijd huilend naar binnen.

9. Is er sprake van duidelijk groepsvorming.
Nee absoluut niet. In de pauze zijn het wel de jongens en de meisjes die apart aan het spelen zijn maar dat komt omdat bijna alle jongens voetballen en de meiden dat niet zo leuk vinden. Behalve D. zij voetbalt wel mee met de jongens. Maar ook dat is geen enkel probleem.

10. Welke kinderen zijn duidelijk eenlingen in de groep. Hoe proberen zij in de groep te komen.
Een meisje valt hierbij echt op. S. Zij is heel stil. Ze zegt bijna nooit iets tijdens de les. Het maakt er niet echt een eenling vind ik maar je merkt dat de kinderen niet snel met haar samen gaan werken. Ze lost dit op in de pauze. Dan doet ze vaak haar mond wel open en bedenkt leuke spelletjes die de meisjes kunnen gaan spelen.

11. Met welke omgangsregel heeft de klas geen moeite.
Help elkaar. Deze regel voeren ze met geen enkele moeite uit. Als er een potlood valt willen het liefst 4 kinderen helpen om hem op te pakken. Voor wie dan ook in de klas.

12. Met welke omgangsregel hebben de kinderen juist wel moeite.
In de brandrij staan en handen vasthouden. Dit vinden sommige kinderen niet nodig en gaan ze heel ergens anders staan.

13. Hoe is de groep als jij er niet bent.
Het is een hele bewegelijke klas en kletsen graag. Het moment dat ik er niet ben gebruiken ze vaak dan ook om even te kletsen. Heel vaak gaat het dan wel over het werk, dat is dan wel positief. Een eerder genoemd jongetje, N. Dit kan daar niet mee omgaan. Die gaat gek doen en door de klas rennen en roepen.

14. Hoe gaat de groep met elkaar om in de pauze.
Zie vraag 9.

15. Hoe tijd je ongeveer in een week aan sociaal emotionele activiteiten.
Elke dag trefwoord en 1x in de week kanjertraining. En als er een voorval in gebeurd dan bespreken we dat.

16. Zijn er activiteiten van te voren gepland of spontaan.
Zie vraag 15

17. Hoeveel kinderen zitten er in de klas.
Aan het begin 27 en nu nog 25.

18. Hoe is het algemene ontwikkelingsniveau in de groep.
Dat is vrij goed. Bij rekenen hebben we wel 7 kinderen met een bijwerkboek. Die hebben dus extra aandacht nodig.

19. Hoeveel kinderen presteren beduidend boven dat niveau.
4 kinderen.

20. Hoeveel kinderen presteren beduidend onder dat niveau.
3 kinderen.

21. Hoe is daarbij de verhouding tussen de prestaties bij lezen, spelling en rekenen.
De kinderen die boven het niveau zitten die zijn over het algemeen in alle bovengenoemde vakken goed. De kinderen die eronder zitten zijn ook de kinderen die waarschijnlijk blijven zitten. Die hebben moeite met alle vakken.

22. Zijn de kinderen in staat zelfstandig te werken.
Ja,

23. Ben jij in staat kinderen te helpen bij zelfstandig werken die er moeite mee hebben.
Ja, ik help de kinderen waar nodig. Over het algemeen weten ze wat ze moeten doen en kunnen ze daarmee aan het werk. Lopen ze vast mogen ze altijd om hulp vragen.

24. Zijn er kinderen met een eigen leerlijn in de klas. Worden die goed begeleid.
Er is 1 kind in de klas die rekent op groep 3 niveau. Die wordt begeleid door de ib'er en krijgt van hem extra ondersteuning. Er zijn ook nog 7 kinderen die de zogenoemde diepteduikers zijn. Die krijgen extra werk naast het gewone werk. Die worden heel goed begeleid door de Ib'er

25. Hoe worden de kinderen die erg snel klaar zijn begeleid.
Zie vraag 24

26. Welke kinderen hebben specifieke behoeften nodig.
Er zijn een aantal kinderen heel veel structuur nodig hebben. Dat hebben ze niet alleen nodig gedurende de dag maar ook in het eigen werk. Ze werken daarom ook met het stippen stappen plan. Zo weten ze precies hoe ze te werk moeten gaan.
K. is een jongen die niet zo heel goed hoort dus die zit dan ook dichtbij het bord.

27. Op welk leerstof gebied hebben kinderen specifieke aanpak nodig.
Bij rekenen is het wel van belang dat je alle kinderen goed op hun eigen niveau helpt. Instructies zijn dus tijdens de les ook verschillend voor iedereen.

28. Is er bij sommige leerlingen een duidelijk verschil in klassenprestaties en de scores op toetsen.
Bij sommige kinderen wel. Dit kan komen omdat ze een beetje faalangstig zijn. Een toets is natuurlijk een ander sfeertje dan gewoon het klassenwerk.

29. Zijn de zwakkere leerlingen nog gemakkelijk door jou te motiveren.
De 3 zwakste leerlingen hoeven eigenlijk niet echt gemotiveerd te worden. Ze vinden het leuk in de klas en ze hebben plezier. Ze komen soms wel eens wat tijd te kort maar dat is oke. Het motiveren doe ik vooral door ze succeservaring te geven. Als ze het niet af hebben, benadruk ik juist hetgeen dat ze wel af hebben en complimenteer ik ze daar ook mee.

30. Hoe ervaren de leerlingen hun leerproblemen.
Heel goed. Ze vinden het absoluut niet erg om ander werk te moeten doen dan een ander. De rest van de klas pakt het ook goed op. Niemand wordt ermee gepest of geplaagd.

31. Heb je voldoende materialen om deze kinderen te helpen.
Ja, en heb ik het niet binnen handbereik bespreek ik dit met de ib'er

32. Welke aanpak heb je voor leerlingen met werkhouding problemen.
Het al eerder genoemde stippen stappen plan werkt heel goed voor de structuur van de werkhouding. Verder is er geen aparte aanpak in de klas.

33. Ben je tevreden over die aanpak.
Ja.

34. Hoe ervaren de ouders de problemen van hun kinderen op school.
Bijna alle ouders zijn wel tevreden hoe de kinderen worden behandeld op dat gebied. Er zijn 2 ouders die het er vaak niet mee eens zijn wat de school vind over de problemen van de kinderen.
Bij A zijn er veel onderzoeken afgenomen maar volgens deze ouders is het allemaal niet waar wat er in de uitslagen staat. Bij D. is er verteld dat hij waarschijnlijk moet blijven zitten en dat willen de ouders kosten wat het kost voorkomen.

35. Wie van de kinderen ervaar je als erg zwaar.
Het meisje dat al eerder genoemd is, A. Zij is nu al enige tijd van school maar dat was best lastig om te ondervinden waar haar gedrag vandaan kwam.

36. Kun je kort omschrijven wat het probleem was.
In haar tot nu toe korte leven is er al veel gebeurd in de thuissituatie waardoor ze zichzelf beschermd en daardoor apart gedrag vertoond.

37. Is er voor een leerling een handelingsplan in de klas.
Nee niet op het gebied van gedragsproblemen.

38. Komt jouw lesgeven of lesplezier vaak hierdoor onder druk te staan.
Ik vind het soms wel heftig maar het plezier verdwijnt zeker niet.

39. Ervaar je het aantal leerlingen met specifieke behoefte als te zwaar om adequaat les te geven.
Tijdens het lesgeven niet maar alle administratie die bij deze leerlingen komt kijken is wel zwaar.

40. Vind je dat die kinderen wel op jouw school thuis horen.
Er zijn nu 2 kinderen uit de klas. De een had wel echt een andere school nodig waar ze meer individuele aandacht krijgt. De ander had prima op deze school kunnen blijven. De rest van de klas overigens ook.

41. Welke taak/rol heeft de ib'er hier op school.
Een hele grote rol. Hij zorgt voor de kinderen die extra hulp nodig hebben en hij helpt ook kinderen die meer werk nodig hebben. Hij is heel ondersteunend voor de leerkrachten.

42. Voel je je als groepsleerkracht genoeg ondersteund.
Zie vraag 41.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten