1. Eigen presentatie (bronnen in de presentatie)
2. Evaluatie formulier dyslexie
3. Vragen & antwoorden presentaties dyslexie
Voor wie is Ralfi lezen geschikt?
Voor kinderen die de spellende leeshandeling (grotendeels) beheersen maar die langdurig veel te traag blijven lezen. Het lezen versnelt en automatiseert niet.
bij wie het AVI niveau (vrijwel) blijft stilstaan; de vorderingen beslaan minder dan 2 AVI instructieniveaus per jaar.
herhaalde presentatie van korte, op elkaar gelijkende woorden, leidt vaak niet of nauwelijks tot verbetering van het lezen van de betreffende woorden.
bij wie het opvallend is dat vaak langere woorden met een complexe orthografische structuur minder problemen opleveren dan korte woorden.
Hoe kan je het zelfbeeld van dyslectische kinderen vergroten?
Het is belangrijk dat kinderen met dyslexie een succeservaring krijgt met lezen. Daarvoor zijn bepaalde boeken. Daarbij is het belangrijk dat de kinderen boeken lezen met veel plaatjes, grotere letters, geen lange zinnen en dat het boek past bij hun interesse.
Wat zijn hulpmiddelen voor dyslexie?
De Xlens
De Xlens is een contactlens of een bril tegen dyslexie.
Die bril zou het mogelijk maken om mensen met dyslexie beter en sneller te laten lezen.
De theorie die hierachter steekt gaat uit van het wetenschappelijke feit dat de zenuwbanen waardoor de signalen van de ogen naar de hersenen lopen, bij veel mensen met dyslexie smaller is dan bij mensen die geen dyslexie hebben.
Beeld informatie wordt onvoldoende of onjuist door de hersenen verwerkt waardoor waarnemingsproblemen ontstaan.
De XLens filters verandert de informatie die via de zenuwbanen loopt.
Hierdoor wordt het beeld rustiger en verbeteren de leesprestaties beter.
De Xlens is er ook zonder sterkte en alleen met anti dyslexie werking.
Veel mensen die dyslexie hebben, hebben geen bril op sterkte nodig, die kunnen dus toch de Xlens tegen dyslexie kopen.
Vooraf moet je jezelf en je ogen wel laten testen om te kijken of die bril wel echt bij jou zou werken, want iedereen met dyslexie is toch anders.
Stel dat het werkt, heb je wel direct resultaat.
De reading pen
De reading pen is een soort mini-computertje in de vorm van een pen.
Je strijkt het over het woord en de pen leest het hardop voor.
Er zit ook een leesvenstertje in waar het woord in staat dat je wilt lezen.
Je kunt het woord ook vergroten als je wilt en zelfs in lettergrepen verdelen.
Het hele woordenboek zit erin opgeslagen.
Een groot nadeel van deze reading pen is dat hij erg duur is. (+/- €495).
Spraakherkenning
Spraakherkenning is een computerprogramma voor de PC waarbij je praat tegen de computer.
Via een microfoontje wordt je stem opgenomen en worden de uitgesproken woorden (klanken) vergeleken met woorden in het computerprogramma.
Terwijl je de woorden uitspreekt, verschijnt de tekst op het scherm.
Dit programma is speciaal voor de spraak en klank- letter koppeling bedoeld.
De Daisy speler
De Daisy speler is speciaal ontworpen voor mensen met een visuele handicap of dyslexie. Op de Daisy speler kunnen speciale Daisy-roms afgespeeld worden, gesproken boeken dus.
Van vele methodes bestaan tegenwoordig al Daisy-roms.
Groot voordeel is dat er 24 uur op één CD-rom past.
Bij een gewone CD-rom is dit veel minder en heb je meerdere CD-roms nodig voor één boek.
Er zijn verschillende types met verschillende extra functies.
Luisterboeken
Dit zijn boeken met een bandje of CD erbij waarop het boek wordt voorgelezen.
Zo kunnen de kinderen luisteren naar een verhaal en meelezen tegelijk.
Deze kun je altijd lenen bij de bibliotheek lenen.
Deze zogenaamde luisterboeken kunnen een leuk en stimulerend hulpmiddel voor kinderen met dyslexie zijn, het maakt het lezen wel aangenamer.
Deze luisterboeken zijn trouwens voor alle kinderen.
vrijdag 20 april 2012
College 2, themabijeenkomst 29-2-2012
Wat is er nieuw?
Repetory grid. Dit begrip werd verteld bij de inleiding van de les. In de planning wat we gingen doen. Ik had werkelijk waar geen idee wat dit begrip zou kunnen betekenen dus ik was erg benieuwd. De bijeenkomst heet omgaan met verschillen dus ik hoopte dat ik een aantal verschillende gedragingen zou leren herkennen en daarmee om te leren gaan. Een klein beetje mee om leren gaan want het kan niet zo dat je in een les met alle gedragingen om kunt gaan. Ik was wel erg benieuwd naar het gedrag van een kind met adhd. Hoe moet je met een kind omgaan die dat heeft?!
Wat heb ik geleerd?
Het begrip wat ik hierboven heb opgeschreven kwam duidelijk terug in de les. Repetory grid betekent dat je kinderen gaat indelen op basis van bepaalde kenmerken. Een aantal voorbeelden hiervan zijn: Werkhouding, Sociaal vaardig, Concentratie, Zelfstandig en Sportief. We hebben onze nieuwe stageklas ingedeeld op deze kenmerken.
We gingen vervolgens kijken naar een filmpje van een kind met hyperactiviteit. We gingen hem observeren en herkennen wat de kenmerken zijn van een kind met hyperactiviteit. Een deskundige liet in het filmpje ook zien hoe je met een kind met deze stoornis kunt helpen hem beter in de klas te laten werken. De leerkracht die hem in de klas had zag je ook, door de feedback van de deskundige, vooruit gaan in het omgaan met dit kind..
Wat ga je met de geleerde stof doen?
Ik vind wel dat we te weinig verschillende gedragingen hebben gehad in deze les. Eigenlijk zijn wel alleen met hyperactiviteit aan de slag gegaan. Ik vond het wel erg interessant om te zien hoe zo'n kind zich gedraagt in de klas. Ik heb nu geen kinderen met hyperactiviteit in de klas maar als ik er wel een in mijn klas zou krijgen dan hoop ik deze snel te herkennen en ook actie onder nemen.
Repetory grid. Dit begrip werd verteld bij de inleiding van de les. In de planning wat we gingen doen. Ik had werkelijk waar geen idee wat dit begrip zou kunnen betekenen dus ik was erg benieuwd. De bijeenkomst heet omgaan met verschillen dus ik hoopte dat ik een aantal verschillende gedragingen zou leren herkennen en daarmee om te leren gaan. Een klein beetje mee om leren gaan want het kan niet zo dat je in een les met alle gedragingen om kunt gaan. Ik was wel erg benieuwd naar het gedrag van een kind met adhd. Hoe moet je met een kind omgaan die dat heeft?!
Wat heb ik geleerd?
Het begrip wat ik hierboven heb opgeschreven kwam duidelijk terug in de les. Repetory grid betekent dat je kinderen gaat indelen op basis van bepaalde kenmerken. Een aantal voorbeelden hiervan zijn: Werkhouding, Sociaal vaardig, Concentratie, Zelfstandig en Sportief. We hebben onze nieuwe stageklas ingedeeld op deze kenmerken.
We gingen vervolgens kijken naar een filmpje van een kind met hyperactiviteit. We gingen hem observeren en herkennen wat de kenmerken zijn van een kind met hyperactiviteit. Een deskundige liet in het filmpje ook zien hoe je met een kind met deze stoornis kunt helpen hem beter in de klas te laten werken. De leerkracht die hem in de klas had zag je ook, door de feedback van de deskundige, vooruit gaan in het omgaan met dit kind..
Wat ga je met de geleerde stof doen?
Ik vind wel dat we te weinig verschillende gedragingen hebben gehad in deze les. Eigenlijk zijn wel alleen met hyperactiviteit aan de slag gegaan. Ik vond het wel erg interessant om te zien hoe zo'n kind zich gedraagt in de klas. Ik heb nu geen kinderen met hyperactiviteit in de klas maar als ik er wel een in mijn klas zou krijgen dan hoop ik deze snel te herkennen en ook actie onder nemen.
College 1, themabijeenkomst, 15-2-2012
Wat weet je over het onderwerp?
Om eerlijk te zijn nog niet zo heel veel. Ik weet natuurlijk wel dat er veel kinderen zijn met 'problemen' en een ander handelingsplan hebben. Maar over de andere instanties weet ik nog niet zoveel. Dus wat ik moet doen als de grens is bereikt dat een leerkracht niks meer kan doen weet ik niet.
Wat verwacht je van dit thema?
Ik hoop veel te leren over andere instanties. Wat te doen met kinderen die eigenlijk externe hulp nodig hebben maar het nog niet krijgen en die voorlopig nog in jouw klas moeten blijven (heb ik namelijk op mijn stage).
Welke begrippen ken je al ?
Ik heb eigenlijk nog niet echt naar de begrippen gekeken.
Heb je al een bepaalde mening gevormd omtrent het genoemde onderwerp?
Heb ik het vorige thema geleerd dat je beter geen mening van te voren kunt hebben dus heb ik dat nu ook niet.
Welke relevante literatuur heb je gelezen over dit onderwerp?
nee.
Wat verwacht je dat je eigen inbreng zal zijn tijdens het project in zijn geheel en tijdens de stage?
Ik hoop dat het thema nu wel een keer aansluit bij mijn stage. Ik heb het idee dat het wel zo is. Maar dat is afwachten. Ik zou graag het geleerde ook daadwerkelijk toe kunnen passen in de praktijk.
Wat weet je nog van de 1-Zorg route dat eerder al IN het thema ‘Hersenen in actie’ (periode 1) aan de orde is gekomen?
Dat er vaak alleen naar de kinderen wordt gekeken die moeite hebben met iets qua leerstof of gedrag. Er wordt over de gemiddelde kinderen heen gekeken. We pakken altijd het negatieve aan en niet het positieve.
Om eerlijk te zijn nog niet zo heel veel. Ik weet natuurlijk wel dat er veel kinderen zijn met 'problemen' en een ander handelingsplan hebben. Maar over de andere instanties weet ik nog niet zoveel. Dus wat ik moet doen als de grens is bereikt dat een leerkracht niks meer kan doen weet ik niet.
Wat verwacht je van dit thema?
Ik hoop veel te leren over andere instanties. Wat te doen met kinderen die eigenlijk externe hulp nodig hebben maar het nog niet krijgen en die voorlopig nog in jouw klas moeten blijven (heb ik namelijk op mijn stage).
Welke begrippen ken je al ?
Ik heb eigenlijk nog niet echt naar de begrippen gekeken.
Heb je al een bepaalde mening gevormd omtrent het genoemde onderwerp?
Heb ik het vorige thema geleerd dat je beter geen mening van te voren kunt hebben dus heb ik dat nu ook niet.
Welke relevante literatuur heb je gelezen over dit onderwerp?
nee.
Wat verwacht je dat je eigen inbreng zal zijn tijdens het project in zijn geheel en tijdens de stage?
Ik hoop dat het thema nu wel een keer aansluit bij mijn stage. Ik heb het idee dat het wel zo is. Maar dat is afwachten. Ik zou graag het geleerde ook daadwerkelijk toe kunnen passen in de praktijk.
Wat weet je nog van de 1-Zorg route dat eerder al IN het thema ‘Hersenen in actie’ (periode 1) aan de orde is gekomen?
Dat er vaak alleen naar de kinderen wordt gekeken die moeite hebben met iets qua leerstof of gedrag. Er wordt over de gemiddelde kinderen heen gekeken. We pakken altijd het negatieve aan en niet het positieve.
Toepassingskaart 1, Aanleggen digitale themamap
Deze toepassingskaart komt elke keer weer terug in de thema's. Ik heb dat bij deze ook gedaan. Er is wel een verschil met de toepassingskaart en met mij uitvoering van de reflecties. Bij het eerste thema kregen bij van de desbetreffende docent 3 vragen om te beantwoorden in de reflecties. Die houd ik nu nog steeds aan. Dit zijn iets andere vragen dan die worden voorgesteld. Ze komen wel overeen maar worden anders gesteld.
- Wat is er nieuw?
- Wat heb ik geleerd?
- Wat ga ik met de geleerde stof doen?
Met deze vragen heb ik mijn reflecties van de themabijeenkomst gemaakt.
- Wat is er nieuw?
- Wat heb ik geleerd?
- Wat ga ik met de geleerde stof doen?
Met deze vragen heb ik mijn reflecties van de themabijeenkomst gemaakt.
Toepassingskaart 2, Interview met mentor
Interview met mentor over
- Sfeer in de klas
- groepsdynamiek
- leerprestaties
- klassenmanagement
- leerlingen met specifieke behoeften
- zorgstructuur
- de rol/taak van de IB-er
42 vragen
1. Ben je tevreden over de sfeer in jouw groep.
ja, de kinderen zijn heel vrolijk in de klas en komen met plezier naar school. Ze zijn allemaal erg behulpzaam voor elkaar.
2. Waarop baseer je dit oordeel.
Dit baseer ik op de reacties en het gedrag van de kinderen.
3. Indien de groepssfeer als positief ervaren wordt, hoe oud je de sfeer in stand.
Door de lessen af te wisselen met leuke dingen, zoals spelletjes of grapjes. Veel persoonlijke gesprekjes met de kinderen. Vooral over wat hun bezig houdt en wat zij leuk vinden.
4. Welke kinderen kunnen op den duur een negatieve invloed krijgen op de sfeer in de klas.
N. is een jongetje die met een positieve sfeer soms niet goed kan omgaan. Die krijgt dan het gevoel dat hij alles kan en alles mag. Hij luistert dan ook best moeilijk en moet hij op z'n plaats gewezen worden. Dit kan voor hem dan weer als negatief ervaren worden.
5. Met welke kinderen heb jij een goede relatie.
Ik heb met alle kinderen wel een goede relatie in de klas. Sommige kinderen zijn iets moeilijk te bereiken dan andere. A. is bijvoorbeeld een jongen die niet zo open is en zich niet snel zal hechten aan anderen. Met dit soort kinderen ga ik juist gesprekjes aan om ze beter te leren kennen en erachter te komen wat hen bezig houdt.
6. Met welke kinderen laat die relatie te wensen over.
zie antwoord 5.
7. Welke kinderen gaan plezierig met elkaar om?
In de klas kan iedereen eigenlijk wel goed met elkaar overweg. Soms merk ik wel eens onenigheid in de klas maar dat is dan ook weer snel opgelost. Ik hoor weinig kinderen die het niet fijn vinden om met bepaalde kinderen samen te werken. A. is wel een meisje waar moeilijk mee samen te werken was. Ze zit nu niet meer in de klas maar daar hadden we eigenlijk de meeste problemen mee.
8. Welke kinderen hebben voortdurend of vaak problemen met elkaar.
A. het meisje dat uit de klas is, had heel vaak ruzie met J. een ander meisje in de klas. Die kwamen na het buiten spelen bijna altijd huilend naar binnen.
9. Is er sprake van duidelijk groepsvorming.
Nee absoluut niet. In de pauze zijn het wel de jongens en de meisjes die apart aan het spelen zijn maar dat komt omdat bijna alle jongens voetballen en de meiden dat niet zo leuk vinden. Behalve D. zij voetbalt wel mee met de jongens. Maar ook dat is geen enkel probleem.
10. Welke kinderen zijn duidelijk eenlingen in de groep. Hoe proberen zij in de groep te komen.
Een meisje valt hierbij echt op. S. Zij is heel stil. Ze zegt bijna nooit iets tijdens de les. Het maakt er niet echt een eenling vind ik maar je merkt dat de kinderen niet snel met haar samen gaan werken. Ze lost dit op in de pauze. Dan doet ze vaak haar mond wel open en bedenkt leuke spelletjes die de meisjes kunnen gaan spelen.
11. Met welke omgangsregel heeft de klas geen moeite.
Help elkaar. Deze regel voeren ze met geen enkele moeite uit. Als er een potlood valt willen het liefst 4 kinderen helpen om hem op te pakken. Voor wie dan ook in de klas.
12. Met welke omgangsregel hebben de kinderen juist wel moeite.
In de brandrij staan en handen vasthouden. Dit vinden sommige kinderen niet nodig en gaan ze heel ergens anders staan.
13. Hoe is de groep als jij er niet bent.
Het is een hele bewegelijke klas en kletsen graag. Het moment dat ik er niet ben gebruiken ze vaak dan ook om even te kletsen. Heel vaak gaat het dan wel over het werk, dat is dan wel positief. Een eerder genoemd jongetje, N. Dit kan daar niet mee omgaan. Die gaat gek doen en door de klas rennen en roepen.
14. Hoe gaat de groep met elkaar om in de pauze.
Zie vraag 9.
15. Hoe tijd je ongeveer in een week aan sociaal emotionele activiteiten.
Elke dag trefwoord en 1x in de week kanjertraining. En als er een voorval in gebeurd dan bespreken we dat.
16. Zijn er activiteiten van te voren gepland of spontaan.
Zie vraag 15
17. Hoeveel kinderen zitten er in de klas.
Aan het begin 27 en nu nog 25.
18. Hoe is het algemene ontwikkelingsniveau in de groep.
Dat is vrij goed. Bij rekenen hebben we wel 7 kinderen met een bijwerkboek. Die hebben dus extra aandacht nodig.
19. Hoeveel kinderen presteren beduidend boven dat niveau.
4 kinderen.
20. Hoeveel kinderen presteren beduidend onder dat niveau.
3 kinderen.
21. Hoe is daarbij de verhouding tussen de prestaties bij lezen, spelling en rekenen.
De kinderen die boven het niveau zitten die zijn over het algemeen in alle bovengenoemde vakken goed. De kinderen die eronder zitten zijn ook de kinderen die waarschijnlijk blijven zitten. Die hebben moeite met alle vakken.
22. Zijn de kinderen in staat zelfstandig te werken.
Ja,
23. Ben jij in staat kinderen te helpen bij zelfstandig werken die er moeite mee hebben.
Ja, ik help de kinderen waar nodig. Over het algemeen weten ze wat ze moeten doen en kunnen ze daarmee aan het werk. Lopen ze vast mogen ze altijd om hulp vragen.
24. Zijn er kinderen met een eigen leerlijn in de klas. Worden die goed begeleid.
Er is 1 kind in de klas die rekent op groep 3 niveau. Die wordt begeleid door de ib'er en krijgt van hem extra ondersteuning. Er zijn ook nog 7 kinderen die de zogenoemde diepteduikers zijn. Die krijgen extra werk naast het gewone werk. Die worden heel goed begeleid door de Ib'er
25. Hoe worden de kinderen die erg snel klaar zijn begeleid.
Zie vraag 24
26. Welke kinderen hebben specifieke behoeften nodig.
Er zijn een aantal kinderen heel veel structuur nodig hebben. Dat hebben ze niet alleen nodig gedurende de dag maar ook in het eigen werk. Ze werken daarom ook met het stippen stappen plan. Zo weten ze precies hoe ze te werk moeten gaan.
K. is een jongen die niet zo heel goed hoort dus die zit dan ook dichtbij het bord.
27. Op welk leerstof gebied hebben kinderen specifieke aanpak nodig.
Bij rekenen is het wel van belang dat je alle kinderen goed op hun eigen niveau helpt. Instructies zijn dus tijdens de les ook verschillend voor iedereen.
28. Is er bij sommige leerlingen een duidelijk verschil in klassenprestaties en de scores op toetsen.
Bij sommige kinderen wel. Dit kan komen omdat ze een beetje faalangstig zijn. Een toets is natuurlijk een ander sfeertje dan gewoon het klassenwerk.
29. Zijn de zwakkere leerlingen nog gemakkelijk door jou te motiveren.
De 3 zwakste leerlingen hoeven eigenlijk niet echt gemotiveerd te worden. Ze vinden het leuk in de klas en ze hebben plezier. Ze komen soms wel eens wat tijd te kort maar dat is oke. Het motiveren doe ik vooral door ze succeservaring te geven. Als ze het niet af hebben, benadruk ik juist hetgeen dat ze wel af hebben en complimenteer ik ze daar ook mee.
30. Hoe ervaren de leerlingen hun leerproblemen.
Heel goed. Ze vinden het absoluut niet erg om ander werk te moeten doen dan een ander. De rest van de klas pakt het ook goed op. Niemand wordt ermee gepest of geplaagd.
31. Heb je voldoende materialen om deze kinderen te helpen.
Ja, en heb ik het niet binnen handbereik bespreek ik dit met de ib'er
32. Welke aanpak heb je voor leerlingen met werkhouding problemen.
Het al eerder genoemde stippen stappen plan werkt heel goed voor de structuur van de werkhouding. Verder is er geen aparte aanpak in de klas.
33. Ben je tevreden over die aanpak.
Ja.
34. Hoe ervaren de ouders de problemen van hun kinderen op school.
Bijna alle ouders zijn wel tevreden hoe de kinderen worden behandeld op dat gebied. Er zijn 2 ouders die het er vaak niet mee eens zijn wat de school vind over de problemen van de kinderen.
Bij A zijn er veel onderzoeken afgenomen maar volgens deze ouders is het allemaal niet waar wat er in de uitslagen staat. Bij D. is er verteld dat hij waarschijnlijk moet blijven zitten en dat willen de ouders kosten wat het kost voorkomen.
35. Wie van de kinderen ervaar je als erg zwaar.
Het meisje dat al eerder genoemd is, A. Zij is nu al enige tijd van school maar dat was best lastig om te ondervinden waar haar gedrag vandaan kwam.
36. Kun je kort omschrijven wat het probleem was.
In haar tot nu toe korte leven is er al veel gebeurd in de thuissituatie waardoor ze zichzelf beschermd en daardoor apart gedrag vertoond.
37. Is er voor een leerling een handelingsplan in de klas.
Nee niet op het gebied van gedragsproblemen.
38. Komt jouw lesgeven of lesplezier vaak hierdoor onder druk te staan.
Ik vind het soms wel heftig maar het plezier verdwijnt zeker niet.
39. Ervaar je het aantal leerlingen met specifieke behoefte als te zwaar om adequaat les te geven.
Tijdens het lesgeven niet maar alle administratie die bij deze leerlingen komt kijken is wel zwaar.
40. Vind je dat die kinderen wel op jouw school thuis horen.
Er zijn nu 2 kinderen uit de klas. De een had wel echt een andere school nodig waar ze meer individuele aandacht krijgt. De ander had prima op deze school kunnen blijven. De rest van de klas overigens ook.
41. Welke taak/rol heeft de ib'er hier op school.
Een hele grote rol. Hij zorgt voor de kinderen die extra hulp nodig hebben en hij helpt ook kinderen die meer werk nodig hebben. Hij is heel ondersteunend voor de leerkrachten.
42. Voel je je als groepsleerkracht genoeg ondersteund.
Zie vraag 41.
- Sfeer in de klas
- groepsdynamiek
- leerprestaties
- klassenmanagement
- leerlingen met specifieke behoeften
- zorgstructuur
- de rol/taak van de IB-er
42 vragen
1. Ben je tevreden over de sfeer in jouw groep.
ja, de kinderen zijn heel vrolijk in de klas en komen met plezier naar school. Ze zijn allemaal erg behulpzaam voor elkaar.
2. Waarop baseer je dit oordeel.
Dit baseer ik op de reacties en het gedrag van de kinderen.
3. Indien de groepssfeer als positief ervaren wordt, hoe oud je de sfeer in stand.
Door de lessen af te wisselen met leuke dingen, zoals spelletjes of grapjes. Veel persoonlijke gesprekjes met de kinderen. Vooral over wat hun bezig houdt en wat zij leuk vinden.
4. Welke kinderen kunnen op den duur een negatieve invloed krijgen op de sfeer in de klas.
N. is een jongetje die met een positieve sfeer soms niet goed kan omgaan. Die krijgt dan het gevoel dat hij alles kan en alles mag. Hij luistert dan ook best moeilijk en moet hij op z'n plaats gewezen worden. Dit kan voor hem dan weer als negatief ervaren worden.
5. Met welke kinderen heb jij een goede relatie.
Ik heb met alle kinderen wel een goede relatie in de klas. Sommige kinderen zijn iets moeilijk te bereiken dan andere. A. is bijvoorbeeld een jongen die niet zo open is en zich niet snel zal hechten aan anderen. Met dit soort kinderen ga ik juist gesprekjes aan om ze beter te leren kennen en erachter te komen wat hen bezig houdt.
6. Met welke kinderen laat die relatie te wensen over.
zie antwoord 5.
7. Welke kinderen gaan plezierig met elkaar om?
In de klas kan iedereen eigenlijk wel goed met elkaar overweg. Soms merk ik wel eens onenigheid in de klas maar dat is dan ook weer snel opgelost. Ik hoor weinig kinderen die het niet fijn vinden om met bepaalde kinderen samen te werken. A. is wel een meisje waar moeilijk mee samen te werken was. Ze zit nu niet meer in de klas maar daar hadden we eigenlijk de meeste problemen mee.
8. Welke kinderen hebben voortdurend of vaak problemen met elkaar.
A. het meisje dat uit de klas is, had heel vaak ruzie met J. een ander meisje in de klas. Die kwamen na het buiten spelen bijna altijd huilend naar binnen.
9. Is er sprake van duidelijk groepsvorming.
Nee absoluut niet. In de pauze zijn het wel de jongens en de meisjes die apart aan het spelen zijn maar dat komt omdat bijna alle jongens voetballen en de meiden dat niet zo leuk vinden. Behalve D. zij voetbalt wel mee met de jongens. Maar ook dat is geen enkel probleem.
10. Welke kinderen zijn duidelijk eenlingen in de groep. Hoe proberen zij in de groep te komen.
Een meisje valt hierbij echt op. S. Zij is heel stil. Ze zegt bijna nooit iets tijdens de les. Het maakt er niet echt een eenling vind ik maar je merkt dat de kinderen niet snel met haar samen gaan werken. Ze lost dit op in de pauze. Dan doet ze vaak haar mond wel open en bedenkt leuke spelletjes die de meisjes kunnen gaan spelen.
11. Met welke omgangsregel heeft de klas geen moeite.
Help elkaar. Deze regel voeren ze met geen enkele moeite uit. Als er een potlood valt willen het liefst 4 kinderen helpen om hem op te pakken. Voor wie dan ook in de klas.
12. Met welke omgangsregel hebben de kinderen juist wel moeite.
In de brandrij staan en handen vasthouden. Dit vinden sommige kinderen niet nodig en gaan ze heel ergens anders staan.
13. Hoe is de groep als jij er niet bent.
Het is een hele bewegelijke klas en kletsen graag. Het moment dat ik er niet ben gebruiken ze vaak dan ook om even te kletsen. Heel vaak gaat het dan wel over het werk, dat is dan wel positief. Een eerder genoemd jongetje, N. Dit kan daar niet mee omgaan. Die gaat gek doen en door de klas rennen en roepen.
14. Hoe gaat de groep met elkaar om in de pauze.
Zie vraag 9.
15. Hoe tijd je ongeveer in een week aan sociaal emotionele activiteiten.
Elke dag trefwoord en 1x in de week kanjertraining. En als er een voorval in gebeurd dan bespreken we dat.
16. Zijn er activiteiten van te voren gepland of spontaan.
Zie vraag 15
17. Hoeveel kinderen zitten er in de klas.
Aan het begin 27 en nu nog 25.
18. Hoe is het algemene ontwikkelingsniveau in de groep.
Dat is vrij goed. Bij rekenen hebben we wel 7 kinderen met een bijwerkboek. Die hebben dus extra aandacht nodig.
19. Hoeveel kinderen presteren beduidend boven dat niveau.
4 kinderen.
20. Hoeveel kinderen presteren beduidend onder dat niveau.
3 kinderen.
21. Hoe is daarbij de verhouding tussen de prestaties bij lezen, spelling en rekenen.
De kinderen die boven het niveau zitten die zijn over het algemeen in alle bovengenoemde vakken goed. De kinderen die eronder zitten zijn ook de kinderen die waarschijnlijk blijven zitten. Die hebben moeite met alle vakken.
22. Zijn de kinderen in staat zelfstandig te werken.
Ja,
23. Ben jij in staat kinderen te helpen bij zelfstandig werken die er moeite mee hebben.
Ja, ik help de kinderen waar nodig. Over het algemeen weten ze wat ze moeten doen en kunnen ze daarmee aan het werk. Lopen ze vast mogen ze altijd om hulp vragen.
24. Zijn er kinderen met een eigen leerlijn in de klas. Worden die goed begeleid.
Er is 1 kind in de klas die rekent op groep 3 niveau. Die wordt begeleid door de ib'er en krijgt van hem extra ondersteuning. Er zijn ook nog 7 kinderen die de zogenoemde diepteduikers zijn. Die krijgen extra werk naast het gewone werk. Die worden heel goed begeleid door de Ib'er
25. Hoe worden de kinderen die erg snel klaar zijn begeleid.
Zie vraag 24
26. Welke kinderen hebben specifieke behoeften nodig.
Er zijn een aantal kinderen heel veel structuur nodig hebben. Dat hebben ze niet alleen nodig gedurende de dag maar ook in het eigen werk. Ze werken daarom ook met het stippen stappen plan. Zo weten ze precies hoe ze te werk moeten gaan.
K. is een jongen die niet zo heel goed hoort dus die zit dan ook dichtbij het bord.
27. Op welk leerstof gebied hebben kinderen specifieke aanpak nodig.
Bij rekenen is het wel van belang dat je alle kinderen goed op hun eigen niveau helpt. Instructies zijn dus tijdens de les ook verschillend voor iedereen.
28. Is er bij sommige leerlingen een duidelijk verschil in klassenprestaties en de scores op toetsen.
Bij sommige kinderen wel. Dit kan komen omdat ze een beetje faalangstig zijn. Een toets is natuurlijk een ander sfeertje dan gewoon het klassenwerk.
29. Zijn de zwakkere leerlingen nog gemakkelijk door jou te motiveren.
De 3 zwakste leerlingen hoeven eigenlijk niet echt gemotiveerd te worden. Ze vinden het leuk in de klas en ze hebben plezier. Ze komen soms wel eens wat tijd te kort maar dat is oke. Het motiveren doe ik vooral door ze succeservaring te geven. Als ze het niet af hebben, benadruk ik juist hetgeen dat ze wel af hebben en complimenteer ik ze daar ook mee.
30. Hoe ervaren de leerlingen hun leerproblemen.
Heel goed. Ze vinden het absoluut niet erg om ander werk te moeten doen dan een ander. De rest van de klas pakt het ook goed op. Niemand wordt ermee gepest of geplaagd.
31. Heb je voldoende materialen om deze kinderen te helpen.
Ja, en heb ik het niet binnen handbereik bespreek ik dit met de ib'er
32. Welke aanpak heb je voor leerlingen met werkhouding problemen.
Het al eerder genoemde stippen stappen plan werkt heel goed voor de structuur van de werkhouding. Verder is er geen aparte aanpak in de klas.
33. Ben je tevreden over die aanpak.
Ja.
34. Hoe ervaren de ouders de problemen van hun kinderen op school.
Bijna alle ouders zijn wel tevreden hoe de kinderen worden behandeld op dat gebied. Er zijn 2 ouders die het er vaak niet mee eens zijn wat de school vind over de problemen van de kinderen.
Bij A zijn er veel onderzoeken afgenomen maar volgens deze ouders is het allemaal niet waar wat er in de uitslagen staat. Bij D. is er verteld dat hij waarschijnlijk moet blijven zitten en dat willen de ouders kosten wat het kost voorkomen.
35. Wie van de kinderen ervaar je als erg zwaar.
Het meisje dat al eerder genoemd is, A. Zij is nu al enige tijd van school maar dat was best lastig om te ondervinden waar haar gedrag vandaan kwam.
36. Kun je kort omschrijven wat het probleem was.
In haar tot nu toe korte leven is er al veel gebeurd in de thuissituatie waardoor ze zichzelf beschermd en daardoor apart gedrag vertoond.
37. Is er voor een leerling een handelingsplan in de klas.
Nee niet op het gebied van gedragsproblemen.
38. Komt jouw lesgeven of lesplezier vaak hierdoor onder druk te staan.
Ik vind het soms wel heftig maar het plezier verdwijnt zeker niet.
39. Ervaar je het aantal leerlingen met specifieke behoefte als te zwaar om adequaat les te geven.
Tijdens het lesgeven niet maar alle administratie die bij deze leerlingen komt kijken is wel zwaar.
40. Vind je dat die kinderen wel op jouw school thuis horen.
Er zijn nu 2 kinderen uit de klas. De een had wel echt een andere school nodig waar ze meer individuele aandacht krijgt. De ander had prima op deze school kunnen blijven. De rest van de klas overigens ook.
41. Welke taak/rol heeft de ib'er hier op school.
Een hele grote rol. Hij zorgt voor de kinderen die extra hulp nodig hebben en hij helpt ook kinderen die meer werk nodig hebben. Hij is heel ondersteunend voor de leerkrachten.
42. Voel je je als groepsleerkracht genoeg ondersteund.
Zie vraag 41.
Toepassingskaart 4, Oudergesprekken
Bij de mentor waar ik nu zit heb ik geen oudergesprekken bijgewoond. Bij mijn vorige mentor heb ik er een aantal gezien en meegemaakt. De toevallige gesprekken heb ik wel bij mijn mentor die ik op dit moment heb, gezien.
Toevallige gesprekken
Wat heb ik gezien of gehoord?
Dit zijn vaak gesprekken die even een korte mededeling bevatten. Zoals dat een kind bijvoorbeeld ziek is of eerder uit de klas gehaald wordt voor de dokter of iets dergelijks. Verder gaan de toevallige gesprekjes die ik heb gezien vaak over een afspraak die ze gemaakt hebben met de mentor in de middag of een andere dag in de week.
Het is overigens niet gebruikelijk dat ouders mee naar boven gaan om het kind weg te brengen. Dus heel veel toevallige gesprekjes zijn er niet. Tenzij het heel belangrijk is zoals het bovengenoemde.
Wat viel je op?
Het viel mij op dat mijn mentor probeert voor iedereen net zoveel tijd te nemen. Dat is goed voor de band tussen ouder en leerkracht. Soms realiseren ouders zich niet dat het kort tijd is en dat de les al gaat beginnen. Ze willen dan heel graag toch nog even meer zeggen dan er tijd is. Mijn mentor kan dit op een goede manier afkappen.
Wat doet de leerkracht goed?
Blijft altijd vriendelijk. Ook als de ouders niet zo aardig zijn of het niet met mijn mentor eens zijn.
Geplande gesprekken
Hoe had mijn mentor zich hierop voorbereid?
- Ze had alle belangrijke punten opgeschreven die echt besproken moesten worden zodat ze die niet zou vergeten.
- Ze had de tafels al klaargezet. Alle tafels waren van dezelfde hoogte zodat iedereen gelijk was in het gesprek.
- Er was een timer geregeld zodat het gesprek niet te lang zou gaan duren.
- De rapporten lagen op volgorde van de gesprekken.
Wat deed mijn mentor goed?
Ze stelde de ouders heel goed op hun gemak. Zeker als het een heftig gesprek kon gaan worden. Verder stelde ze mij even voor als ik de ouders nog niet eerder had gezien en dat ik het gesprek zou bijwonen. Ze vertelde de punten waar het kind aan moest werken maar ook zeker punten die heel goed gaan. Zo blijft het gesprek positief. Ze maakte aantekeningen die belangrijk zijn om in het leerling volg systeem te zetten. Aan het einde van het gesprek konden de ouders zelf nog vragen stellen die ze graag wilde stellen.
Stemgebruik: Dat vond ik erg sterk. Ze bleef gedurende alle gesprekken rustig praten ook als de ouders het ergens niet mee eens waren.
Wat zou je zelf anders doen en welke vragen kwamen er in je op?
Ik zou het zelf waarschijnlijk ook wel zo doen. Het was heel goed georganiseerd en alles was goed voorbereid per gesprek. Ouders zijn geen tegenstanders maar team samen met jou.
De grootste vraag die in me op kwam was: Wat ga je nou bespreken in 10 minuten tijd? Bij sommige kinderen heb je meer nodig maar er zijn ook kinderen waar je niet zoveel tijd nodig hebt.
Al met al merkte ik toch wel de spanningen die er van te voren zijn. Ook al had ze het al heel vaak gedaan. Het is toch spannend.
Toevallige gesprekken
Wat heb ik gezien of gehoord?
Dit zijn vaak gesprekken die even een korte mededeling bevatten. Zoals dat een kind bijvoorbeeld ziek is of eerder uit de klas gehaald wordt voor de dokter of iets dergelijks. Verder gaan de toevallige gesprekjes die ik heb gezien vaak over een afspraak die ze gemaakt hebben met de mentor in de middag of een andere dag in de week.
Het is overigens niet gebruikelijk dat ouders mee naar boven gaan om het kind weg te brengen. Dus heel veel toevallige gesprekjes zijn er niet. Tenzij het heel belangrijk is zoals het bovengenoemde.
Wat viel je op?
Het viel mij op dat mijn mentor probeert voor iedereen net zoveel tijd te nemen. Dat is goed voor de band tussen ouder en leerkracht. Soms realiseren ouders zich niet dat het kort tijd is en dat de les al gaat beginnen. Ze willen dan heel graag toch nog even meer zeggen dan er tijd is. Mijn mentor kan dit op een goede manier afkappen.
Wat doet de leerkracht goed?
Blijft altijd vriendelijk. Ook als de ouders niet zo aardig zijn of het niet met mijn mentor eens zijn.
Geplande gesprekken
Hoe had mijn mentor zich hierop voorbereid?
- Ze had alle belangrijke punten opgeschreven die echt besproken moesten worden zodat ze die niet zou vergeten.
- Ze had de tafels al klaargezet. Alle tafels waren van dezelfde hoogte zodat iedereen gelijk was in het gesprek.
- Er was een timer geregeld zodat het gesprek niet te lang zou gaan duren.
- De rapporten lagen op volgorde van de gesprekken.
Wat deed mijn mentor goed?
Ze stelde de ouders heel goed op hun gemak. Zeker als het een heftig gesprek kon gaan worden. Verder stelde ze mij even voor als ik de ouders nog niet eerder had gezien en dat ik het gesprek zou bijwonen. Ze vertelde de punten waar het kind aan moest werken maar ook zeker punten die heel goed gaan. Zo blijft het gesprek positief. Ze maakte aantekeningen die belangrijk zijn om in het leerling volg systeem te zetten. Aan het einde van het gesprek konden de ouders zelf nog vragen stellen die ze graag wilde stellen.
Stemgebruik: Dat vond ik erg sterk. Ze bleef gedurende alle gesprekken rustig praten ook als de ouders het ergens niet mee eens waren.
Wat zou je zelf anders doen en welke vragen kwamen er in je op?
Ik zou het zelf waarschijnlijk ook wel zo doen. Het was heel goed georganiseerd en alles was goed voorbereid per gesprek. Ouders zijn geen tegenstanders maar team samen met jou.
De grootste vraag die in me op kwam was: Wat ga je nou bespreken in 10 minuten tijd? Bij sommige kinderen heb je meer nodig maar er zijn ook kinderen waar je niet zoveel tijd nodig hebt.
Al met al merkte ik toch wel de spanningen die er van te voren zijn. Ook al had ze het al heel vaak gedaan. Het is toch spannend.
College 3, thembijeenkomst, 30-3-2012
Wat was er nieuw?
In de les zelf was het heel grappig om te zien hoe onze docent niet heel erg geconcentreerd was. Dit was de klas in de les ervoor niet. Een leuk leermomentje voor beide partijen. Je empathisch vermogen wordt hierbij op de proef gesteld. Wat nieuw was qua leerstof. Je uitleg kan nog zo goed zijn het komt niet bij iedereen aan. Nu wist ik dit wel alleen dat er zoveel verschillende factoren waren die het kunnen belemmeren dat de uitleg niet aankomt. Dat wist ik niet. Alle kinderen hebben een andere manier van benaderen nodig. Dat is leuk om daarmee aan het werk te gaan.
Wat heb je geleerd deze les?
Attributie. Dit begrip kwam de hele les weer terug. Dit zijn oorzaken waardoor leerlingen en leraren niet taakgericht kunnen werken. Dit kunnen positieve oorzaken maar ook negatieve oorzaken zijn. Nu zijn deze attributies ook nog eens onderverdeeld in bepaalde groepen. Er zijn stabiele en variabele attributies. Dit zijn oorzaken die niet makkelijk en wel makkelijk te veranderen zijn bij leraren en leerlingen. Dan heb je ook nog interne en externe, dit betekent dat de oorzaken wel en niet bij zichzelf liggen. Hier hebben we filmpjes van bekeken en moesten we de verschillende gedragingen invullen in een schema.
Wat ga ik doen met de geleerde stof?
Ik kan dit heel goed gebruiken in de praktijk. Op mijn stage. Als je de oorzaken weet bij kinderen waarom ze het moeilijk vinden om taakgericht bezig te zijn met verschillende opdrachten, kun je deze aanpakken. Zo kunnen de kinderen in het vervolg misschien wel taakgerichter aan de slag.
In de les zelf was het heel grappig om te zien hoe onze docent niet heel erg geconcentreerd was. Dit was de klas in de les ervoor niet. Een leuk leermomentje voor beide partijen. Je empathisch vermogen wordt hierbij op de proef gesteld. Wat nieuw was qua leerstof. Je uitleg kan nog zo goed zijn het komt niet bij iedereen aan. Nu wist ik dit wel alleen dat er zoveel verschillende factoren waren die het kunnen belemmeren dat de uitleg niet aankomt. Dat wist ik niet. Alle kinderen hebben een andere manier van benaderen nodig. Dat is leuk om daarmee aan het werk te gaan.
Wat heb je geleerd deze les?
Attributie. Dit begrip kwam de hele les weer terug. Dit zijn oorzaken waardoor leerlingen en leraren niet taakgericht kunnen werken. Dit kunnen positieve oorzaken maar ook negatieve oorzaken zijn. Nu zijn deze attributies ook nog eens onderverdeeld in bepaalde groepen. Er zijn stabiele en variabele attributies. Dit zijn oorzaken die niet makkelijk en wel makkelijk te veranderen zijn bij leraren en leerlingen. Dan heb je ook nog interne en externe, dit betekent dat de oorzaken wel en niet bij zichzelf liggen. Hier hebben we filmpjes van bekeken en moesten we de verschillende gedragingen invullen in een schema.
Wat ga ik doen met de geleerde stof?
Ik kan dit heel goed gebruiken in de praktijk. Op mijn stage. Als je de oorzaken weet bij kinderen waarom ze het moeilijk vinden om taakgericht bezig te zijn met verschillende opdrachten, kun je deze aanpakken. Zo kunnen de kinderen in het vervolg misschien wel taakgerichter aan de slag.
woensdag 15 februari 2012
Toepassingskaart 7, Opstellen van individueel handelingsplan
Ik heb het Basismodel Handelingsplan rekenen gebruikt. In de les van rekenen hebben we deze handelingsplannen besproken en ik heb deze gekozen. Hierboven zie je het format van dit handelingsplan.
Naam: R.
Leeftijd: 9 jaar
Schooljaar: 2011-2012
Groep: 4
Leerkracht: Maaike de Leeuw
Datum HP: 10 April 2012
Domein: Rekenen, erbij sommen over het 10-tal
Beginsituatie: R. heeft moeite met het maken van erbij sommen met 10 tallen en hele 10-tallen erbij doen.
Probleem onderkend: Het probleem is mij opgevallen na een toets van hoofdstuk 2. Hier stonden een aantal fouten in waarvan ze deze niet eerder had gemaakt. Ik ben een diagnostisch gesprek met haar aangegaan om te kijken waar het mis gaat in het oplossen van deze sommen. Om zo ook tot een oplossing van dit probleem te komen.
Diagnose: R. rekent deze sommen uit door middel van splitsen. Zo heeft ze het niet geleerd. Ze heeft deze strategie zichzelf aangeleerd. Hierbij een voorbeeld van een som die we tijdens het diagnostisch gesprek hebben uitgerekend. 63 + 20 = 60 + 20 = 80 80 - 3 = 77
Hoofddoel: Het rijgen weer aanleren zodat deze sommetjes weer goed worden uitgevoerd.
Tussendoel: De sommen met sprongetjes uitrekenen.
Type kennis/proces: Van procedurele kennis (splitsend rekenen) naar declaratieve kennis (het gelijk beschikbaar hebben van de antwoorden) dus het rijgend rekenen.
Instructie: Een deel directe instructie aan de instructietafel en een deel zelfstandige instructie. (hierbij gaat ze zelf aan de slag met sommen)
Didactisch: We houden het eerste getal heel en vanuit daar gaan we rekenen. Ze mag dus het eerste getal niet meer splitsen. Daarna gaat ze in stapjes het andere getal erbij optellen. Stap voor stap zodat er geen foutjes gemaakt kunnen worden. In het begin doen we dit op het bord zodat ze eerst kan zien hoe ik het doe. Daarna doet zij het zelf voor op het bord. Rijgend rekenen.
Soort feedback: 1.Procesgericht -> Op deze manier los je het goed op. Heel goed dat je het eerste getal heel laat. 2. Allebei 3. Leerkacht: direct, leerling: uitgesteld (als de som klaar is) 4. Altijd feedback geven 5. Sociaal (discussie over aanpak) (waarom doe je het zo?)
Einddatum: 3 weken, 1 mei 2012
Uitvoering handelingsplan: Florian Nieuwkoop, 2x in de week, individueel
Materialen: Sommen bladen, met erbij sommen over het 10-ta
Beoogd effect: Dat het splitsend rekenen eruit is en dat ze weer rijgend rekent.
Effect meten met: De toets van hoofdstuk 3. Als dit niet uitkomt in de planning maak ik een eigen 'toets' met een aantal sommen om te controleren of het gewerkt heeft.
Conclusie na uit uitvoeren handelingsplan: (volgt nog)
Vervolg: (volgt nog)
Naam: R.
Leeftijd: 9 jaar
Schooljaar: 2011-2012
Groep: 4
Leerkracht: Maaike de Leeuw
Datum HP: 10 April 2012
Domein: Rekenen, erbij sommen over het 10-tal
Beginsituatie: R. heeft moeite met het maken van erbij sommen met 10 tallen en hele 10-tallen erbij doen.
Probleem onderkend: Het probleem is mij opgevallen na een toets van hoofdstuk 2. Hier stonden een aantal fouten in waarvan ze deze niet eerder had gemaakt. Ik ben een diagnostisch gesprek met haar aangegaan om te kijken waar het mis gaat in het oplossen van deze sommen. Om zo ook tot een oplossing van dit probleem te komen.
Diagnose: R. rekent deze sommen uit door middel van splitsen. Zo heeft ze het niet geleerd. Ze heeft deze strategie zichzelf aangeleerd. Hierbij een voorbeeld van een som die we tijdens het diagnostisch gesprek hebben uitgerekend. 63 + 20 = 60 + 20 = 80 80 - 3 = 77
Hoofddoel: Het rijgen weer aanleren zodat deze sommetjes weer goed worden uitgevoerd.
Tussendoel: De sommen met sprongetjes uitrekenen.
Type kennis/proces: Van procedurele kennis (splitsend rekenen) naar declaratieve kennis (het gelijk beschikbaar hebben van de antwoorden) dus het rijgend rekenen.
Instructie: Een deel directe instructie aan de instructietafel en een deel zelfstandige instructie. (hierbij gaat ze zelf aan de slag met sommen)
Didactisch: We houden het eerste getal heel en vanuit daar gaan we rekenen. Ze mag dus het eerste getal niet meer splitsen. Daarna gaat ze in stapjes het andere getal erbij optellen. Stap voor stap zodat er geen foutjes gemaakt kunnen worden. In het begin doen we dit op het bord zodat ze eerst kan zien hoe ik het doe. Daarna doet zij het zelf voor op het bord. Rijgend rekenen.
Soort feedback: 1.Procesgericht -> Op deze manier los je het goed op. Heel goed dat je het eerste getal heel laat. 2. Allebei 3. Leerkacht: direct, leerling: uitgesteld (als de som klaar is) 4. Altijd feedback geven 5. Sociaal (discussie over aanpak) (waarom doe je het zo?)
Einddatum: 3 weken, 1 mei 2012
Uitvoering handelingsplan: Florian Nieuwkoop, 2x in de week, individueel
Materialen: Sommen bladen, met erbij sommen over het 10-ta
Beoogd effect: Dat het splitsend rekenen eruit is en dat ze weer rijgend rekent.
Effect meten met: De toets van hoofdstuk 3. Als dit niet uitkomt in de planning maak ik een eigen 'toets' met een aantal sommen om te controleren of het gewerkt heeft.
Conclusie na uit uitvoeren handelingsplan: (volgt nog)
Vervolg: (volgt nog)
Toepassingskaart 6, Observatie leerprobleem (tijdsteekproef)
Tijdsteekproef
1. J. is een intelligent meisje maar is niet vaak met haar werk bezig. Dit valt ons op en daarom kies ik deze leerling. Ik ga haar observeren tijdens een rekenles.
2. Beginsituatie: Deze leerling kan heel goed meekomen met de lessen van rekenen. Toetsen worden goed gemaakt. In het werkschrift wordt alleen niet veel gemaakt van de sommen van de les. Uitvoering tijdsteekproef 1.
Uitkomst tijdsteekproef
T = 12 = 26%
D = 17 = 27%
CM = 11 = 24%
CL = 3 = 6%
O = 0 = 0%
3. Oplossing: Ik ga J. tijdens rekenen op een ander plekje zetten. Ze zit nu met haar gezicht naar het raam. Het zou kunnen zijn dat ze naar buiten zit te kijken en dan niet aan het werk gaat. Een andere optie is dat ze het te makkelijk vindt en het haar niet interesseert en het dus ook niet maakt. Misschien verdiepende opdrachten. (ik ga de tijdsteekproef uitvoeren met de eerste oplossing)
4. Uitvoering tijdsteekproef 2
Uitkomst steekproef 2
T = 26 = 57%
D = 11 = 24%
CM = 0 = 0%
CL = 6 = 12%
O = 2 = 4%
5. Ik heb de 2 proeven vergeleken.
6. Conclusies:
- Aanzienlijk taakgerichter
- Geen contact medeleerlingen
- Opgestaan om een punt te slijpen
- Contact leerkracht ongeveer hetzelfde
1. J. is een intelligent meisje maar is niet vaak met haar werk bezig. Dit valt ons op en daarom kies ik deze leerling. Ik ga haar observeren tijdens een rekenles.
2. Beginsituatie: Deze leerling kan heel goed meekomen met de lessen van rekenen. Toetsen worden goed gemaakt. In het werkschrift wordt alleen niet veel gemaakt van de sommen van de les. Uitvoering tijdsteekproef 1.
Uitkomst tijdsteekproef
T = 12 = 26%
D = 17 = 27%
CM = 11 = 24%
CL = 3 = 6%
O = 0 = 0%
3. Oplossing: Ik ga J. tijdens rekenen op een ander plekje zetten. Ze zit nu met haar gezicht naar het raam. Het zou kunnen zijn dat ze naar buiten zit te kijken en dan niet aan het werk gaat. Een andere optie is dat ze het te makkelijk vindt en het haar niet interesseert en het dus ook niet maakt. Misschien verdiepende opdrachten. (ik ga de tijdsteekproef uitvoeren met de eerste oplossing)
4. Uitvoering tijdsteekproef 2
Uitkomst steekproef 2
T = 26 = 57%
D = 11 = 24%
CM = 0 = 0%
CL = 6 = 12%
O = 2 = 4%
5. Ik heb de 2 proeven vergeleken.
6. Conclusies:
- Aanzienlijk taakgerichter
- Geen contact medeleerlingen
- Opgestaan om een punt te slijpen
- Contact leerkracht ongeveer hetzelfde
Toepassingskaart 3, Groepsplannen en individuele handelingsplannen
Ik kan ze niet vergelijken met elkaar want we hebben op mijn stage school geen vast groepsplan waar de leerkracht zich aan kunnen houden. Er zijn wel een aantal individuele handelingsplannen voor de kinderen. Het zijn er 3 en het hangt er vanaf welke er moet gebruikt worden bij welke kind. Hangt af van het probleem.
Handelingsplan 1:



Handelingsplan 2:



Handelingsplan 3:



Handelingsplan 1:



Handelingsplan 2:



Handelingsplan 3:



Toepassingskaart 5, Afstemmen in taaksituaties
Stappenschema
1. Het kind met niet taakgericht gedrag kan wel meekomen met de stof van de les. Het kind is al bekend met het op meten van afstanden. Kan een liniaal gebruiken op de goede manier.
2. Het kind gaat de afstand opmeten van het beginpunt en naar het kruis op de schatkaart.
3. Uitspraken Taak: Responsief -> Wat is dit voor een plaat? Wat hebben we nodig op het op te meten? Oplossingsweg: Responsief -> Op welke wijze ga je deze som oplossen?
Directief -> Schrijf de stappen op tijdens het uitrekenen.
Doel: Directief -> Je gaat uitrekenen hoeveel cm het van het begin naar het kruis is.
Resultaat: Responsief -> Hoeveel tijd denk je nodig te hebben om deze opdracht uit te voeren?
Tijd: Directief -> Je hebt in 10 minuten de afstanden opgemeten en bij elkaar opgeteld.
Voorkennis: Directief -> Voor deze taak moet je weten wat een schatkaart is. -> voor deze taak moet je weten wat een cm is.
Responsief -> Goed zo, je moet opmeten wat de afstand is van de lijn.
4. Zie opdracht 3.
5. Oplossingsweg: Directief -> Heel goed, je hebt het oplost zoals afgesproken (opmeten en optellen) Responsief -> Heb je de liniaal wel op de goede manier gebruikt?
Tijd: Directief-> Netjes, je hebt zelf nog iets tijd over.
Responsief-> Zou je het nog een keer natellen omdat je tijd over hebt.
Resultaat: Directief -> Heel goed, het antwoord was 32 cm
6. Zie opdracht 5.
7. Taak: Je hebt al eerder iets op gemeten met een liniaal. Je kan dit. Let er wel op dat het niet 1 rechte lijn is maar meerdere lijnen.
Doel: De bedoeling is dat je alle lijntjes op meet en dan het totaal aantal centimeters bij elkaar optelt.
Voorkennis: Op een liniaal staan centimeters en millimeters. De streepjes waar cijfers bij staan, dat zijn de centimeters. Dit weet het kind.
Oplossingsweg: Het kind kan zijn eigen oplossingsweg gebruiken, deze heeft hij al een keer eerder gebruikt, met succes.
8. Afspraken over de beoordeling met het kind.
Oplossingsweg: Ga je de oplossingsweg gebruiken die je de vorige ook hebt toegepast?
Resultaat: Je kan op een goede manier naar het antwoord toewerken en ook het goede antwoord vinden.
Tijd: Je kan deze opdracht in 10 minuten helemaal afhebben.
9. Zie opdracht 8.
10. Taakgericht: Je bent heel goed aan het werk. Probeer ervoor te zorgen dat je uiteindelijk met jouw oplossingsweg een uitkomst kunt krijgen. Probeer je te blijven concentreren zolang de time-timer aan staat.
Niet-taakgericht: Let op de time-timer, dan weet je hoe lang je de tijd hebt. Gebruik je eigen oplossingsweg op tot het antwoord te komen.
11. De leerling heeft de opdracht binnen de tijd en goed gemaakt.
12. Hoe heb je het uiteindelijk opgelost? (leerling leg zijn oplossingsweg uit)
1. Het kind met niet taakgericht gedrag kan wel meekomen met de stof van de les. Het kind is al bekend met het op meten van afstanden. Kan een liniaal gebruiken op de goede manier.
2. Het kind gaat de afstand opmeten van het beginpunt en naar het kruis op de schatkaart.
3. Uitspraken Taak: Responsief -> Wat is dit voor een plaat? Wat hebben we nodig op het op te meten? Oplossingsweg: Responsief -> Op welke wijze ga je deze som oplossen?
Directief -> Schrijf de stappen op tijdens het uitrekenen.
Doel: Directief -> Je gaat uitrekenen hoeveel cm het van het begin naar het kruis is.
Resultaat: Responsief -> Hoeveel tijd denk je nodig te hebben om deze opdracht uit te voeren?
Tijd: Directief -> Je hebt in 10 minuten de afstanden opgemeten en bij elkaar opgeteld.
Voorkennis: Directief -> Voor deze taak moet je weten wat een schatkaart is. -> voor deze taak moet je weten wat een cm is.
Responsief -> Goed zo, je moet opmeten wat de afstand is van de lijn.
4. Zie opdracht 3.
5. Oplossingsweg: Directief -> Heel goed, je hebt het oplost zoals afgesproken (opmeten en optellen) Responsief -> Heb je de liniaal wel op de goede manier gebruikt?
Tijd: Directief-> Netjes, je hebt zelf nog iets tijd over.
Responsief-> Zou je het nog een keer natellen omdat je tijd over hebt.
Resultaat: Directief -> Heel goed, het antwoord was 32 cm
6. Zie opdracht 5.
7. Taak: Je hebt al eerder iets op gemeten met een liniaal. Je kan dit. Let er wel op dat het niet 1 rechte lijn is maar meerdere lijnen.
Doel: De bedoeling is dat je alle lijntjes op meet en dan het totaal aantal centimeters bij elkaar optelt.
Voorkennis: Op een liniaal staan centimeters en millimeters. De streepjes waar cijfers bij staan, dat zijn de centimeters. Dit weet het kind.
Oplossingsweg: Het kind kan zijn eigen oplossingsweg gebruiken, deze heeft hij al een keer eerder gebruikt, met succes.
8. Afspraken over de beoordeling met het kind.
Oplossingsweg: Ga je de oplossingsweg gebruiken die je de vorige ook hebt toegepast?
Resultaat: Je kan op een goede manier naar het antwoord toewerken en ook het goede antwoord vinden.
Tijd: Je kan deze opdracht in 10 minuten helemaal afhebben.
9. Zie opdracht 8.
10. Taakgericht: Je bent heel goed aan het werk. Probeer ervoor te zorgen dat je uiteindelijk met jouw oplossingsweg een uitkomst kunt krijgen. Probeer je te blijven concentreren zolang de time-timer aan staat.
Niet-taakgericht: Let op de time-timer, dan weet je hoe lang je de tijd hebt. Gebruik je eigen oplossingsweg op tot het antwoord te komen.
11. De leerling heeft de opdracht binnen de tijd en goed gemaakt.
12. Hoe heb je het uiteindelijk opgelost? (leerling leg zijn oplossingsweg uit)
College 4, themabijeenkomst, 5-4-2012
Wat is er nieuw?
Het maken van een handelingsplan op gebied van gedrag. Dit heb ik nog niet eerder moeten doen. Heb al wel eens handelingsplannen gemaakt als er problemen zijn bij een bepaald vak. In mijn stage zijn er een aantal kinderen met een handelingsplan op het gebied van gedrag. Het is dus interessant om te kijken of er dingen zijn die overeenkomen in deze les met die handelingsplannen.
Wat heb ik geleerd?
Een handelingsplan zit best wel lastig in elkaar. Het is duidelijk dat je heel veel informatie over een bepaald kind moet hebben voordat je ged handelingsplan kan schrijven. Begrippen die me nu wat duidelijker zijn geworden zijn: Intake fase en probleemanalyse: Wat voor probleem is er en waar heb je dat probleem ontdekt. Onderzoeksfase en oplossingen: De fase van onderzoek is het moment dat je gaat bepalen hoe je het kind wilt gaan helpen en daarnaast bedenk je er oplossingen bij.
Wat ga ik met deze geleerde stof doen?
Ik moet in mijn verdere toekomst veel handelingsplannen gaan schrijven. We moeten dit ook doen voor bepaalde toepassingskaarten. Ik vond deze bijeenkomst daarom wel heel nuttig.
Het maken van een handelingsplan op gebied van gedrag. Dit heb ik nog niet eerder moeten doen. Heb al wel eens handelingsplannen gemaakt als er problemen zijn bij een bepaald vak. In mijn stage zijn er een aantal kinderen met een handelingsplan op het gebied van gedrag. Het is dus interessant om te kijken of er dingen zijn die overeenkomen in deze les met die handelingsplannen.
Wat heb ik geleerd?
Een handelingsplan zit best wel lastig in elkaar. Het is duidelijk dat je heel veel informatie over een bepaald kind moet hebben voordat je ged handelingsplan kan schrijven. Begrippen die me nu wat duidelijker zijn geworden zijn: Intake fase en probleemanalyse: Wat voor probleem is er en waar heb je dat probleem ontdekt. Onderzoeksfase en oplossingen: De fase van onderzoek is het moment dat je gaat bepalen hoe je het kind wilt gaan helpen en daarnaast bedenk je er oplossingen bij.
Wat ga ik met deze geleerde stof doen?
Ik moet in mijn verdere toekomst veel handelingsplannen gaan schrijven. We moeten dit ook doen voor bepaalde toepassingskaarten. Ik vond deze bijeenkomst daarom wel heel nuttig.
Abonneren op:
Posts (Atom)